(R)auw
Na een pittige liefdesbreuk bleef ik achter in een nieuw huis. Onderstaand stukje schreef ik in die eerste week:
Kwetsbaar is wat ik voel.
Naakt sta ik hier zo alleen.
Onwennig is de beweging.
Je gaat, vertrekt. Jullie gaan.
Loslaten is wat ik opnieuw moet doen.
Uit het warme bad gegooid, zo voelt het.
Maar waar ben ik gebleven?
Ik was er net toch nog.
Wie is er eigenlijk verbonden in mij.
Met mij. Ikzelf?
Dit losgaan brengt paniek.
Het is als een niet passend kledinstuk.
Als een kind zo klein in een te grote jas.
Terugkeren naar de leegte roepst iets in mij.
Maar hier is niets, nergens naar terug te keren.
Een gapend gat, teruggeworpen worden.
Voelen dat het niet heel voelt,
er is geen huis in mij om te bewonen.
Geen thuis.
Bakstenen, spullen, een voordeur.
Dat wel. Maar de ziel is eruit.
Gedachtes, zo voelbaar.
Rauw.
Auw.
Ik heb geen andere keuze, dit is wat er is.
Erbij te blijven is wat ik te doen heb.
Vluchten kan niet, waarheen zou ik kunnen gaan.
Dan maar ademen, welkom heten.
Van jou, mijn ik.
Ik was er altijd al.
En het is tijd.
Om in jouw huis te komen.
Thuis te komen.
Wonen, hier?
Mijn hoofd zegt nee.
Maar mijn lijf gaat aan, we gaan cellen herschrijven.
In mij zit een oeroud verhaal.
Van de herhaling, de verlatenheid.
Het is tijd om te kijken.
Ik ga verbinden met mezelf, deze keer zonder uitbesteding.
Niet meer vragen aan de ander.
Smeken.
IkĀ mag thuiskomen.
Misschien wel voor het eerst.
Echt.